De kleinschalige, organische landbouw is te verkiezen boven de grootschalige, geïndustrialiseerde roofbouw die in de loop van de twintigste eeuw de norm is geworden in de westerse wereld – en die steeds vaker wordt opgedrongen aan landen waar wel nog traditionele landbouw wordt bedreven.
Het nadeel is dat duurzame landbouw per definitie meer handenarbeid vraagt, die niet altijd even gezond is voor het lichaam. Het onderzoek naar kleine en lichte landbouwvoertuigen die de lichamelijke belasting verminderen, staat in de kinderschoenen. Maar er zijn intussen een aantal interessante prototypes ontwikkeld, die een idee geven van de mogelijkheden en de uitdagingen.
Illustratie: Wim van Overbeeke voor De Twaalf Ambachten. Een prototype van een soortgelijk voertuig wordt vrijdag voorgesteld op de studiedag stadsgerichte landbouw
——————————————————————————————————–
|
// http://pagead2.googlesyndication.com/pagead/show_ads.js // http://pagead2.googlesyndication.com/pagead/show_ads.js |
——————————————————————————————————–
Iedereen boer
Sinds het ontstaan ervan zo’n tienduizend jaar geleden heeft de landbouw vrijwel altijd het grootste deel van de menselijke bevolking tewerk gesteld. Vrijwel iedereen – kinderen inbegrepen – werkte mee aan de voedselproductie. Het voedseloverschot dat de boerenbevolking produceerde, bedroeg bijna 9.000 jaar lang hoogstens 1 tot 2 procent. Dat wil zeggen dat slechts 1 tot 2 procent van de mensen zich met andere zaken kon bezighouden. Vertaald naar de bevolkingscijfers van vandaag zou dat betekenen dat nauwelijks 160.000 Nederlanders en 100.000 Belgen niet op het veld zouden werken.
Technologische verbeteringen zorgden vooral vanaf de achtste eeuw na Christus voor een gradueel stijgende opbrengst per uur geleverde arbeid, zodat er langzaamaan een groter voedseloverschot ontstond. Tegen het einde van de vijftiende eeuw was het landbouwoverschot – onder meer onder invloed van betere ploegen en door de inzet van paarden in plaats van ossen – in de meeste Europese landen opgelopen tot ongeveer 3 tot 6 procent. Daardoor konden steeds meer mensen in steden gaan wonen, met een toenemende verstedelijking en industrialisatie als gevolg – al behield de plattelandsbevolking het overwicht en waren die steden erg klein in vergelijking met vandaag.
Tegen het einde van de negentiende eeuw, toen de mechanisatie van de landbouw onder invloed van stoomkracht echt op gang kwam, liep het voedseloverschot in westerse landen op tot ongeveer 50 procent. Die trend ging samen met een massale volksverhuizing naar de steden, waar de opkomende industrie een grote behoefte had aan fabrieksarbeiders. Het voedseloverschot steeg verder in de loop van de twintigste eeuw, ten gevolge van een sterk stijgend gebruik van fossiele brandstoffen, die kunstmest, pesticiden en steeds grotere en krachtigere landbouwmachines mogelijk maakten.
Niemand boer
Vandaag werkt in de westerse wereld vrijwel niemand meer in de landbouw. Op nauwelijks een millenium tijd is het hele systeem dus op zijn kop gezet. In de gehele Europese Unie boert nog slechts 4,7 procent van de actieve bevolking (cijfers voor 2009, bron). In de rijkste Europese landen is dat nog een stuk minder, want het percentage bedraagt 12,1 procent in de twaalf nieuwste lidstaten. Maar terwijl het percentage landarbeiders blijft dalen (in 2000 bedroeg het in de Europese Unie nog 6,7 procent en in de twaalf nieuwe lidstaten nog 17,3 procent), gaat de voedselproductie steeds verder omhoog: in 2009 werd in de EU 4 procent meer voedsel geproduceerd dan in 2000.
Een moderne maaidorser (foto: hinrich)
Er wordt vaak beweerd dat de huidige wereldbevolking zodanig is toegenomen dat ze niet kan overleven zonder al die “efficiënte” machines en chemicaliën. Dat klopt niet. Er zijn voldoende onderzoeken die aantonen dat de biologische landbouw evenveel voedsel kan produceren op evenveel plaats – en bovendien met heel wat minder energieverbruik, broeikasgasuitstoot en milieuvervuiling (*). Het punt is dat we zonder kunstmest en moderne landbouwmachines het huidige landbouwoverschot niet kunnen volhouden. Met andere woorden: we zouden ons zonder die machines en chemicaliën alleen maar kunnen blijven voeden als we opnieuw met veel meer mensen op het land gaan werken.
De industriële landbouw: een reus op lemen voeten
Helaas is het industriële landbouwsysteem een reus op lemen voeten. Op een dag stort het in elkaar. Dat lijkt een straffe uitspraak, gezien de enorme hoeveelheid voedsel die het systeem nu oplevert. Maar van zodra je gaat kijken waarin de industriële landbouw precies verschilt van het traditionele systeem dat we bijna 10.000 jaar lang gebruikten, wordt de extreme kwetsbaarheid ervan duidelijk.
Duizenden jaren lang werd de vruchtbaarheid van de bodem verzekerd door de recyclage van nutriënten: het verspreiden van dierlijke (en vaak ook menselijke) mest op het land, alsook door “groenbemesting“: het telen van planten louter om ze vervolgens om te ploegen. Ziekten, onkruid en schadelijke insecten werden tegengewerkt door gewasrotatie: er werd meer dan één (variëteit van een) gewas geteeld, zowel in ruimte (verschillende gewassen op een veld) als in tijd (elk jaar andere gewassen). Boerderijen waren grotendeels kleinschalige familiebedrijven, die zowel gewassen teelden als dieren hielden. De dieren aten organisch afval van de oogst en gaven daar meststoffen (en vlees) voor in de plaats. Het ging om een zelfregulerend systeem dat functioneerde in harmonie met de natuur.
——————————————————————————————————–
Monoculturen maken de industriële landbouw extreem kwetsbaar
——————————————————————————————————–
De industriële landbouw pakt de zaken heel anders aan. Met de komst van kunstmest (een product van fossiele brandstoffen) werd de kringloop van nutriënten doorbroken. Akkers of delen ervan moesten niet langer worden opgeofferd voor groenbemesting, dierlijke mest was niet langer nodig voor het vruchtbaar houden van de grond. De komst van pesticiden (herbiciden en insecticiden – ook producten van fossiele brandstoffen) zorgde ervoor dat er werd afgestapt van gewasrotatie en de nadruk steeds vaker op monocultuur kwam te liggen: vandaag is het de norm om slechts één (variëteit van een) gewas te telen op een akker, en dat elk jaar opnieuw.
Monocultuur maakte steeds meer mechanisering mogelijk, die op haar beurt de trend naar meer monoculturen versterkte. De enorme landbouwmachines van vandaag zijn alleen maar rendabel in te zetten op enorme akkers met één en hetzelfde gewas.
Een monocultuur van aardappelen. Foto: NightTree.
Het aanmoedigen van monoculturen (zowel vanuit de politiek als door de chemische industrie) en het gebruik van grote landbouwmachines maakte dat de landbouw steeds kapitaalintensiever werd, met als gevolg het verdwijnen van het familiebedrijf en de opkomst van megaboerderijen. Specialisatie was een ander gevolg. Zo werden veeteelt en gewasteelt van elkaar gescheiden, zodat dierlijke mest evolueerde van een essentieel onderdeel in de voedselproductie naar een afvalprobleem. De cruciale rol van kunstmest, pesticiden en grote landbouwmachines maakten het voortbestaan van de landbouw afhankelijk van fossiele brandstoffen.
——————————————————————————————————–
Zware landbouwmachines vernietigen de bodemstructuur, waardoor extra energie-intensieve bewerkingen nodig zijn
——————————————————————————————————–
Grote en zware landbouwmachines (die tot 60 ton kunnen wegen) hebben bovendien een nefaste invloed op de bodemstructuur: ze drukken de bodem samen en vernietigen het bodemleven (“structuurbederf”), waardoor planten minder snel en goed groeien, water minder goed de grond indringt en kunstmest slechter door de gewassen wordt opgenomen. Daarom zijn extra mechanische bewerkingen op het land nodig, zoals het omwoelen van de grond, die echter bijzonder energie-intensief zijn. Tot slot is er natuurlijk ook de ecologische schade: pesticiden en kunstmest die in grote hoeveelheden in het water terechtkomen en daar alle leven om zeep helpen. Van veel in de landbouw gebruikte chemicaliën staat bovendien vast dat ze kankerverwekkend zijn.
Monoculturen zijn extreem kwetsbaar voor plagen. Een nieuw virus of een exotisch insect kan zich bijzonder snel verspreiden en enorme schade aanrichten. Ook een tekort aan fossiele brandstoffen zou de industriële landbouw doen instorten. Een derde fundamentele kwetsbaarheid is erosie en uitputting van de bodem. Samengevat werkt de industriële landbouw tegen de natuur (het is opmerkelijk dat de namen van de meeste pesticiden verwijzen naar oorlogsvoering) en is hij op termijn niet houdbaar. De moderne landbouw heeft een enorme bevolkingstoename mogelijk gemaakt, maar kan op termijn die toegenomen bevolking onmogelijk blijven voeden.
Er is maar één alternatief
Er is maar één mogelijkheid om de toekomst van de landbouw veilig te stellen en dat is terugkeren naar de onderliggende principes van het traditionele systeem – dat we verder zullen aanduiden met de term “biologische” of “organische” landbouw. Dat betekent dat we opnieuw moeten evolueren van monocultuur naar gewasrotatie en polycultuur, van gespecialiseerde landbouwbedrijven naar gemengde landbouwbedrijven, en van grootschaligheid naar kleinschaligheid, zowel wat betreft de machines als de omvang van het landbouwbedrijf.
——————————————————————————————————–
Het is alles of niets: er bestaat geen compromis tussen industriële en organische landbouw
——————————————————————————————————–
Het is alles of niets. Het elimineren van het gebruik van pesticiden en herbiciden kan onmogelijk gebeuren in een monocultuur. Het elimineren van kunstmest kan onmogelijk gebeuren op een gespecialiseerd bedrijf. Grote, zware landbouwmachines zijn alleen maar rendabel op grootschalige, gespecialiseerde landbouwbedrijven met een monocultuur.
Teruggrijpen naar een natuurlijke landbouw zou ook de financiële positie van de boer aanzienlijk verbeteren: het geld belandt dan in zijn zakken en niet in de zakken van de chemische industrie, de machinebouwers, de brandstofleveranciers en de banken (want de kapitaalvereisten voor de moderne landbouw zijn zo hoog dat leningen noodzakelijk zijn).
100.000 onkruidwieders gezocht
In tegenstelling tot wat de chemische industrie ons probeert te doen geloven (en daar gezien haar enorme marketingbudget vaak ook in slaagt), is het perfect mogelijk om met een biologisch landbouwsysteem evenveel voedsel te produceren als met een industrieel landbouwsysteem. Het probleem is dat de traditionele landbouw meer menselijke arbeid vraagt.
Een goed voorbeeld is het wieden van onkruid. In het industriële landbouwsysteem is er maar één man nodig om een grote akker op minder dan een uur van onkruid te ontdoen. Dat gebeurt met een sproeimachine zoals hieronder staat afgebeeld (dit is een van de kleinste modellen). De armen van de machine worden uitgeklapt en verspreiden de chemische herbiciden over het veld terwijl de boer heen en weer rijdt.

In de biologische landbouw worden geen chemische herbiciden gebruikt. Voor sommige gewassen en in bepaalde situaties is het mogelijk om onkruid mechanisch te verwijderen, zowel tussen (relatief makkelijk) als in de rijen gewassen (veel delicater). Dat gebeurt dan met een tractor (soms met een paard) waar een machine voor of achter hangt die het onkruid uit de grond trekt. Voorbeelden zijn rotorwieders, vingerwieders, torsiewieders, aangedreven eggen en veertandeggen. Eggen is een eeuwenoude methode, terwijl de wieders redelijk nieuwe technieken zijn.
——————————————————————————————————–
Als het Nederlandse landbouwareaal volledig biologisch geteeld zou worden, zijn er alleen al voor het wieden van onkruid 50.000 tot 100.000 extra seizoenskrachten nodig
——————————————————————————————————–
Het succes van mechanische onkruidbestrijding is afhankelijk van het gewas, het groeistadium van het gewas en het onkruid, de afstand tussen de rijen, de grondsoort, de toestand van de grond, en het weer. Een probleem is dat er niet zelden voor elk gewas een ander soort wieder nodig is. Als er vele verschillende gewassen worden geteeld (wat de bedoeling is bij de biologische landbouw) kunnen de investeringen dus oplopen.
De afstelling en bediening van de machine vraagt bovendien veel vakkennis en is tijdrovend. Precisie is uiteraard essentieel, zoniet rukt de machine de gewassen uit in plaats van het onkruid. Gewasschade is hoe dan ook niet te vermijden met het gebruik van mechanische wieders (een opbrengstreductie van 5 tot 14 procent ten opzichte van schoffelen).
Een vingerwieder.
Het makkelijkst gaat mechanisch onkruid wieden wanneer het gewas stevig geworteld is en het onkruidplantje nog erg klein. Mechanische onkruidbestrijding in de rij is veelal alleen mogelijk wanneer de cultuurplant een groeivoorsprong heeft op de onkruidplant. Mechanisch onkruid wieden vereist bovendien veel voorbereiding: een goede grondbewerking, rechte rijen, enzovoort.
Een onderzoek van de Universiteit Wageningen kwam tot de conclusie dat mechanische onkruidbestrijding een uitdaging blijft, vooral in gezaaide gewassen (zoals suikerbieten en uien). In alle onderzochte gewassen (maïs, zaaiuien, suikerbieten, aardappelen) bleek dat de effectiviteit lager was dan bij chemische onkruidbestrijding.

Een rotorwieder (bron: Brienen).
Volgens een ander onderzoek van dezelfde universiteit zijn er alleen al voor het wieden van onkruid in de periode mei tot juli 5.000 tot 10.000 extra seizoenskrachten nodig als Nederland 10 procent van de landbouwproductie organisch zou telen (nu zijn dat enkele procenten). Technologische verbeteringen in de mechanische onkruidbestrijding (en algemeen gebruik van al bestaande machines) zouden het aantal kunnen terugdringen tot 3.000 à 6.000 seizoenskrachten (een besparing van 40 procent). Mechanisch onkruidwieden kan het benodigde handwieden dus aanzienlijk verminderen, maar niet vervangen.
——————————————————————————————————–
Het mechanisch wieden van onkruid kan het benodigde handwieden slechts gedeeltelijk verminderen
——————————————————————————————————–
Als het Nederlandse landbouwareaal volledig biologisch bewerkt zou worden, dan zijn er alleen al voor het onkruid wieden in de periode mei tot juli dus ruwweg 50.000 tot 100.000 extra seizoenskrachten nodig, of 30.000 tot 60.000 als de mechanische onkruidbestrijding verder wordt verbeterd en algemener wordt ingezet.
De biologische landbouw heeft ook nood aan extra arbeidskrachten voor andere taken, zoals de oogst in de periode augustus tot september. Dit omdat op biologische bedrijven, vanwege specifieke eisen aan de vruchtwisseling, relatief veel gewassen worden verbouwd en de oogst daardoor veelal minder gemechaniseerd is. Deze arbeidspiek ligt aanzienlijk lager, maar niettemin is van het totale aantal extra arbeidsuren voor 10 procent biologische landbouw (1,5 miljoen arbeidsuren) slechts de helft toe te wijzen aan het wieden van onkruid. De oogst en tientallen andere werkzaamheden vragen evenveel werk, weliswaar beter verspreid in de tijd.
Lichamelijke klachten
In rijke landen is het niet eenvoudig om al die extra arbeidskrachten te vinden. Het werk is eentonig, fysiek zwaar en belastend voor het lichaam. Bijkomende moeilijkheid is dat het wiedwerk in de biologische landbouw erg weersafhankelijk is (onkruid wordt best gewied bij droog weer) en daarom moeilijk vooruit te plannen is. Werkdagen kunnen worden onderbroken omwille van het weer. Momenteel wordt het wiedwerk op biologische bedrijven hoofdzakelijk ingevuld door studenten en asielzoekers, maar het aanbod daarvan is niet toereikend als de biologische landbouw de overhand zou nemen. Goed betaald is het werk evenmin, want dat zou de verkoopprijs van biologische producten te zeer de hoogte in jagen.
Wellicht het grootste probleem is dat het werk schadelijk is voor de fysieke gezondheid. Bij het wieden van onkruid en het oogsten van bepaalde gewassen zoals bladsla, aardbeien en radijs bewegen de werknemers zich meestal sterk gebukt of kruipend over het veld, eventueel gebruik makend van kleine gereedschappen. Die houding is belastend voor de lage rug, de knieën en het bovenlichaam.
——————————————————————————————————–
De kans op een terugkeer naar een duurzame landbouw is klein als we er straks allemaal een kromme rug aan overhouden.
——————————————————————————————————–
Er is grote kans op klachten aan knieën, rug, nek en schouders. Deze klachten nemen toe naarmate het werk langer wordt uitgevoerd. Onderzoek wees uit dat bij het lopend plukken van aardbeien (vergelijkbaar met het wieden van onkruid) 25 procent van de plukkers dagelijks en 75 procent incidenteel rugklachten heeft. De kans op een terugkeer naar een duurzame landbouw is klein als we er straks allemaal een kromme rug aan overhouden.
Onbemande, autonome landbouwrobots
Behalve een toenemende mechanisatie (die haar grenzen heeft) bestaan er momenteel twee onderzoekspistes om de duurzame landbouw ook mensvriendelijk te maken: kleine, autonoom handelende landbouwrobots aan de ene kant, en hybride landbouwmachines waarbij de mens een deel van de benodigde kracht en intelligentie levert, aan de andere kant.

De eerste onderzoekspiste rekent op nieuwe technologie zoals robotica, kunstmatige intelligentie, GPS, camera’s en sensoren om een nieuwe generatie kleine, lichte en onbemande machines te ontwikkelen die met velen tegelijk in het veld kunnen werken. Het pad naar meer automatisering en minder menselijke arbeid wordt hier dus verdergezet, maar de trend naar steeds grotere machines wordt omgekeerd.
Dat biedt de mogelijkheid om kleinere en onregelmatige percelen te bewerken en om verschillende gewassen op een veld te telen. Bovendien wordt zo ook het probleem van structuurbederf opgelost. Autonome landbouwrobots zouden het handmatig wieden met 80 tot 90 procent kunnen terugdringen.

Het onderzoek naar onbemande landbouwrobots is behoorlijk levendig. In Nederland vindt sinds 2003 elk jaar het internationale “Field Robot Event” plaats, een initiatief van de Universiteit Wageningen. Het evenement wil aanzetten tot het ontwikkelen van een “moderne precisie-landbouw”, een nieuwe generatie robots die rijdend tussen de planten autonoom taken uitvoert zoals het wieden van onkruid, het oogsten van gewassen (er rijdt dan een andere robot achteraan die de oogst opvangt), het selectief aanbrengen van meststoffen of het controleren op ziektes.
——————————————————————————————————–
Autonome landbouwrobots zetten het pad naar meer automatisering en minder arbeid verder, maar de trend naar steeds grotere machines wordt omgekeerd.
——————————————————————————————————–
Ze maken gebruik van camera’s, sensoren, en heel veel elektronica. Op de eerste foto hierboven staat de “Easywheels” afgebeeld, de robot waarmee een team uit Finland de tweede plaats behaalde in de editie van 2009. De illustratie hier vlak boven toont de Tsjechische Eduro, één van de kleinste landbouwrobots, de foto hieronder toont de Duitse Helios – één van de best presterende robots, bedoeld voor het wieden van onkruid.

Uit de jaarverslagen van het “Field Robot Event” (te vinden op de website) blijkt dat een ruime inzet van landbouwrobots niet voor morgen is. Momenteel wordt door de meerderheid van de teams vooral geprobeerd om de autonome robots precies door de rijen gewassen door te sturen, ze op het eind te laten keren en dan een nieuwe rij in te rijden. Maar zelfs die basistaken lopen lang niet altijd van een leien dakje. Een autonoom handelende robot is een bijzonder complexe machine en als slechts één onderdeel – in de mechaniek, de elektronica of de software – niet werkt, is de kans groot dat de robot geen kik geeft.
De grootste uitdaging is het schrijven van de software, maar ook als die goed zit, gaat er meestal wel iets anders mis. Vooral het feit dat landbouwrobots per definitie in weer en wind opereren, in steeds veranderende omstandigheden, veroorzaakt problemen: stof ontregelt een sensor, wind brengt de elektronica in de war, een takje blokkeert de stuurinrichting. Robots die in een gebouw opereren, kennen die problemen niet.
Landbouwrobots in ontwikkeling
Niettemin zijn er al een aantal autonome landbouwrobots in ontwikkeling. Uit het eveneens Nederlandse project “Kiemkracht” (een initiatief van de Commissie Teelt en het InnovatieNetwerk van het Ministerie van LNV) kwamen in 2009 ondermeer twee concepten voor “smartbots” voort: een vogelverschrikrobot (die achter ganzen aanrijdt om ze weg te jagen) en een suikerbietenrooier. De suikerbietenrooier wordt verder ontwikkeld door het Duitse robotica-instituut DFKI in samenwerking met een producent van landbouwmachines. In maart 2011 maakte de EU 8 miljoen euro vrij voor het project.

De Duitse landbouwmachinebouwer Amazone-Werke ontwikkelde een prototype van een robot genaamd “BoniRob“, een autonoom handelende machine die door het veld rijdt en gegevens van planten verzamelt, met het oog op het voorkomen van ziektes en een betere veredeling van de gewassen (meer info hier). Harvest Automation is een Amerikaanse bedrijf – opgericht door enkele bedenkers van de stofzuigende robot Roomba – dat werkt aan autonome landbouwrobots.

Het Deense FieldRobot heeft interessante prototypes klaar. Eén daarvan is een autonoom handelende onkruidwieder, speciaal gericht op het gebruik in biologische teelten. Fieldrobot concentreert zich op de ontwikkeling van een basisarchitectuur voor landbouwrobots, zodat er vervolgens makkelijk allerlei nieuwe toepassingen kunnen worden toegevoegd. Er zijn sinds kort zelfs enkele landbouwrobots te koop: het Spaanse bedrijf Agrobot en de Amerikaanse firma Robotic Harvesting bieden sinds kort een autonoom handelende aardbeienplukker aan.
Hybride landbouwmachines
Een tweede onderzoeksgebied mikt niet op autonome machines, maar integendeel op een combinatie van machinale en menselijke kracht en intelligentie. Het gaat hier om hybride machines, waarbij moderne kennis en technologie wordt ingezet om de mens bij te staan, niet om hem te vervangen. Deze benadering gaat dus uit van het gegeven dat de mens hoe dan ook een grotere rol zal spelen in de landbouw van de toekomst. De technologie is gericht op het verminderen van de lichamelijke belasting.

Het gaat hier hoofdzakelijk om een verbetering van de zogenaamde “werkbedden”, die kunnen worden ingezet voor zowel het wieden van onkruid als het planten, selecteren en oogsten van gewassen. In plaats van deze taken gebukt of kruipend uit te voeren, liggen de werknemers op hun buik op een voertuig dat meestal door een tractor wordt voortgetrokken. Op een werkbed liggen meestal vier tot acht mensen, maar het kunnen er ook minder zijn. Sommige modellen zijn zelfrijdend, bestuurd door een van de mensen die er op ligt.

Op het traditionele werkbed liggen de werknemers op een vlak bed en wordt het hoofd gesteund door een elastiek of een stoffen band. Bij een ander soort werkbedden liggen de werknemers met enigszins opgetrokken knieën. Een voorbeeld is het zelfrijdend wiedbed met rupsbanden van de Zweedse firma Drängen (beschikbaar met één, twee of vier ligbedden), aangedreven door een verbrandingsmotor en bestuurd door voetpedalen (foto hieronder). Bijkomend voordeel van een zelfrijdende machine is dat er geen extra persoon nodig is om de tractor te besturen, en dat het gewicht verder omlaag gaat.

Een derde categorie zijn “werkbedden” waarbij de werknemers rechtop zitten. Ook die kunnen zowel achter een trekker hangen als zelfrijdend zijn. Ook zijn er modellen die met de benen worden voortbewogen, zoals de eenvoudige machine hieronder.
——————————————————————————————————–
Hybride landbouwmachines zetten moderne kennis en technologie in om de mens bij te staan, niet om hem te vervangen.
——————————————————————————————————–

Werkbedden die gebruikt worden voor de oogst of voor de selectie (waarbij zieke planten uit de gewasrij worden verwijderd) beschikken over een laadbak of laadzakken en soms ook over een transportband die de gewassen er naartoe transporteert. Op de foto hieronder staat een experimentele machine om augurken te oogsten.

Werkbedden worden al ingezet op biologische boederijen, met name voor het wieden van onkruid (in verschillende teelten) en voor het selecteren van gewassen (wat gebeurt in de aardappelteelt). De inzet ervan is evenwel beperkt, en de mogelijkheden voor hun gebruik zijn in principe veel groter. Er zijn heel wat bewerkingen die – eventueel na aanpassing van het werkbed – op deze manier zouden kunnen worden uitgevoerd. In alle teelten kan onkruid gewied worden en werkbedden zouden ook kunnen worden ingezet voor het planten en oogsten van veel gewassen.
Technologie moet beter
Het grootste probleem van hybride landbouwmachines is dat er nauwelijks onderzoek naar gebeurt en dat slechts een bijzonder klein aantal fabrikanten ze ontwikkelt (de meeste modellen zijn op een boerderij in elkaar geknutseld). Er is nog heel wat ruimte voor verbetering. Eén aspect dat meer aandacht verdient is de ergonomie. Het grote voordeel van de reeds bestaande werkbedden is dat er bij de werknemers geen rugklachten optreden, en dat ook de halswervels, heupen, benen, knieën en enkelgewrichten veel minder belast worden. Maar hoewel de algemene belasting op het lichaam duidelijk lager is dan bij handwieden, komen er ook bij het gebruik van werkbedden fysieke klachten voor, zo blijkt uit een eerste verkennend onderzoek (“Ergonomische verbetering van handwerk aan de grond in de open teelten“).
Bij liggend werken moet het hoofd worden ondersteund omdat de nekwervels anders te veel zouden worden belast. Dat leidt na enige tijd tot pijn aan het hoofd. Die pijn kan verlicht worden door het gebruik van kussens (zoals bij de Zweedse machine), maar die belemmeren de communicatie. Goed kunnen praten is niet alleen essentieel voor het werk zelf, maar ook van sociaal belang. Er treedt ook drukpijn op aan de schouders, de oksels en de borst, al is die in grote mate afhankelijk van de ergonomie van het werkbed.
Gênante houding
Werkbedden waarbij de werknemers met opgetrokken knieën blijken fysiek minder belastend te zijn dan vlakke ligbedden. Het probleem is hier dat niet iedereen – vooral vrouwen – die houding met plezier aanneemt. Een nadeel van werkbedden tegenover handmatig wieden is dat er nauwelijks afwisseling mogeljk is in de lichaamshouding. Een mogelijke oplossing daarvoor is het ontwerp van een werkbed waarbij elke individuele plaats een iets andere houding vraagt, waarbij de werknemers periodiek van werkbedtype wisselen. Wel mag het afstellen van de individuele bedden dan niet te veel tijd kosten: voordeel van een vlak traditioneel ligbed is dat vrijwel iedereen er op past. Er valt ongetwijfeld ook veel te leren uit het ergonomisch onderzoek in andere domeinen, zoals ziekenhuisbedden en bureaustoelen.
Elektrische voertuigen
Verder worden stank en het lawaai van de dieseltractor als hinderlijk ervaren. Ook de Zweedse zelfrijdende machine werkt met een verbrandingsmotor. Dit euvel is intussen aangepakt door een paar nieuw ontwikkelde machines, die werken op batterijen. De eerste is de “Wiedkever” (met vier ligbedden) die door de Nederlandse biologische akkerbouwer Van Hootegem werd ontwikkeld (foto hieronder). De Wiedkever beschikt over luchtbanden, wordt bediend met een joystick en rijdt op batterijen. De machine kan ook met zitplaatsen in plaats van ligplaatsen worden uitgerust.

Het tweede voorbeeld is de machine die de Nederlandse organisatie De Twaalf Ambachten laat ontwikkelen door Paul Meinders en Wim Steverink. Een prototype van de machine wordt komende vrijdag 25 november voorgesteld op een studiedag in ‘s-Hertogenbosch (meer informatie). De Twaalf Ambachten heeft een machine op het oog die rijdt op rupsbanden en een zonnepaneel op het dak heeft voor het opladen van de batterij. Het tuig moet minder dan 500 kilogram wegen, inclusief twee werknemers en twee lithium-batterijen. De aandrijving bestaat uit twee elektromotoren (één voor elke rupsband) met een totaal vermogen van 3 tot 5 PK.
——————————————————————————————————–
Het grootste probleem met hybride landbouwmachines is dat er nauwelijks onderzoek naar gebeurt – de technologie kan veel worden verbeterd
——————————————————————————————————–
Er wordt ook vooruitgang geboekt met het ontwerp van hybride plantmachines. Hieronder staat een machine afgebeeld waarmee bloemkool wordt geplant op het biologische bedrijf van David Luteijen in Zeeuws-Vlaanderen. Ook het planten van bijvoorbeeld aardbeien, prei en asperges kan op deze manier gebeuren. Het voordeel is dat de werknemers zich niet moeten bukken, terwijl de machine veel lichter is dan de industriële, volledig geautomatiseerde variant. Daardoor blijft de bodemstructuur intact en kan het voertuig op elektriciteit rijden.

Een bijkomende moeilijkheid bij het ontwerp van hybride landbouwmachines is dat ze niet duur mogen zijn. Het probleem is namelijk dat het gebruik van hybride landbouwmachines niet leidt tot een arbeidsbesparing of tijdwinst in vergelijking met handmatig wieden. Dat is met name zo wanneer er meerdere mensen tegelijk op een werkbed liggen (wat op het vlak van investeringen economisch gezien wel de beste keuze is). Dat komt omdat onkruid in de praktijk vaak ongelijk verdeeld is over het veld.
——————————————————————————————————–
Hybride landbouwtuigen moeten goedkoop zijn want ze leveren geen tijdwinst of arbeidsbesparing op
——————————————————————————————————–
Omdat wieders elkaar niet kunnen helpen moeten ze op elkaar wachten zodat de traagste wieder of de rij met het meeste onkruid het tempo bepaalt. Bij handmatig wieden is dat niet zo. Een mogelijke oplossing hiervoor is het gebruik van een of meerdere “nalopers”: werknemers die achter het werkbed lopen en handmatig onkruid verwijderen dat de werknemers op het werkbed laten staan. Zo kan het tempo worden opgedreven. Bijkomend voordeel is dat er een rotatie mogelijk is van de werknemers, zodat er meer afwisseling is in de fysieke activiteit. Een korte pauze bij het keren op de akker, waarbij de werknemers even afstappen, vermindert de lichamelijke belasting aanzienlijk.
Wat zal het worden?
Het ontwerp van autonome landbouwrobots sluit het best aan bij de geest van deze tijd. Het is een hoogtechnologische oplossing, die de aandacht trekt van universiteiten, onderzoeksinstellingen en politici. Voor hybride landbouwmachines, waarbij de mens een deel van het werk levert, is dat veel minder het geval. Nochtans beloven die minder complex en goedkoper te zijn.
Vergeleken met de onderzoeksbudgetten voor grote landbouwmachines, genetisch gewijzigde gewassen en chemicaliën, betekenen de onderzoeksbudgetten voor zowel autonome landbouwrobots als hybride landbouwmachines natuurlijk niets. Het heeft dus weinig zin om beide alternatieven voor kleine landbouwmachines tegen elkaar uit te spelen: beter spannen ze samen om de industriële roofbouw voorgoed naar de geschiedenisboeken te verbannen.
Kris De Decker
————————————————————————————————————————
————————————————————————————————————————
Verwante artikels:
- De Chinese zonnekas: een alternatief voor de glastuinbouw?
- Haal de paarden van stal: de tractor is nergens voor nodig
- Uw stoelgang kan de wereld redden: hoe de kringspier de kringloop kan sluiten
- Weg met het gazon: prairietuinen, regentuinen, puintuinen en beestentorens
- De vergeten toekomst van de fietsmachine: een boederij op trapkracht
- Insectenvlees: een alternatief voor vegetarisme?
- Maak je eigen lowtech verticale moestuin
- Leven zonder koel- en vriekast (1): maak een zonnedroger
————————————————————————————————————————
|
// http://pagead2.googlesyndication.com/pagead/show_ads.js |
————————————————————————————————————————






Geef een reactie op Paul Meinders Reactie annuleren