Zolang de vraag naar energie blijft stijgen, zetten energie-efficiënte producten en hernieuwbare energiebronnen geen zoden aan de dijk.
Hogere energieprijzen kunnen het verbruik van fossiele brandstoffen terugschroeven, maar dat zou vooral de minst bedeelden treffen.
Een socialer alternatief is een rantsoenering van energie. Wie zuinig is met energie, kan er zelfs een aardige cent mee verdienen. Een groep Britse parlementsleden wil het systeem zo snel mogelijk invoeren.
Foto: Sander van der Molne.
——————————————————————————————————–
|
// http://pagead2.googlesyndication.com/pagead/show_ads.js // http://pagead2.googlesyndication.com/pagead/show_ads.js |
——————————————————————————————————–
Overheden hebben de afgelopen jaren ambitieuze beloftes gemaakt over het terugschroeven van het gebruik van fossiele brandstoffen en de uitstoot van broeikasgassen. Zo heeft de Europese Unie zich ertoe verbonden om tegen 2020 zowel de CO2-uitstoot als het primair energieverbruik met 20 procent te verlagen. Het Europees parlement ijvert voor een CO2-reductie van 80 procent tegen 2050. Soortgelijke beloftes zijn ook gemaakt door landen afzonderlijk, en met goede redenen: de enorme afhankelijkheid van fossiele brandstoffen maakt onze industriële samenleving bijzonder kwetsbaar.
Geen vooruitgang geboekt
Het is echter zeer de vraag hoe we die doelstellingen gaan halen. Er worden weliswaar steeds meer zonnepanelen en windturbines geplaatst, maar er komen ook nog steeds klassieke thermische centrales bij. Het aandeel van hernieuwbare energie in de energiemix stijgt, maar omdat het totale energieverbruik ook blijft stijgen, worden we nog steeds afhankelijker van fossiele brandstoffen. Technologie wordt steeds zuiniger, maar energie-efficiëntie leidt zelden of nooit tot een effectieve energiebesparing omdat de vooruitgang altijd weer wordt omgezet in nieuwe toepassingen, hogere prestaties, grotere afmetingen of een hoger gewicht.
Hogere energieprijzen zijn asociaal
Het ontbrekende element is een reductie van de energievraag. Die kan bekomen worden door een hogere energieprijs, bijvoorbeeld via het invoeren van een energie- of CO2-taks. Als de energieprijs (voldoende) stijgt, dan daalt de vraag naar energie. Van zodra het energieverbruik niet langer stijgt, maakt elke nieuwe windturbine de energieproductie minder afhankelijk van fossiele brandstoffen. Bij hogere energieprijzen loont het bovendien om de vooruitgang in energie-efficiëntie om te zetten in zuiniger producten in plaats van in producten met meer toeters en bellen. Consumenten zullen immers vragende partij zijn voor zuinige producten omdat die hun veel geld kunnen besparen.
Het probleem is dat hogere energieprijzen vooral de minst bedeelden zouden treffen. Als we willen dat hogere energieprijzen enig effect hebben op het gedrag van het rijkere deel van de bevolking, dan moeten ze zo hoog liggen dat het armere deel van de bevolking uit de markt wordt geprijsd. Houden we daar rekening mee en stemmen we de verhoging van de energieprijs af op wat het armste deel van de bevolking kan betalen, dan zal de stijging onvoldoende zijn om ook het gedrag van het rijkere deel van de bevolking te veranderen. Een systeem van compensaties voor de armsten zou een uitweg kunnen bieden, maar introduceert een kostelijke administratieve rompslomp en nodigt uit tot gefoefel en fraude.
Rantsoenering
Een alternatieve methode om het energieverbruik terug te dringen, is rantsoenering. Dat klinkt heel eng, en dat heeft alles te maken met het feit dat rantsoenering op grote schaal werd ingevoerd tijdens de twee wereldoorlogen uit de twintigste eeuw, toen allerlei voedingsmiddelen, gebruiksgoederen en brandstoffen slechts in beperkte hoeveelheden aanwezig waren.
Het systeem was gebaseerd op distributiebonnen, verstrekt door de overheid. Elk huishouden kreeg een bepaalde hoeveelheid van die bonnen, die op een vast tijdstip en op een vaste plaats voor specifieke producten konden worden omgewisseld (bovenop een betaling met geld). Wie geld had maar geen bonnen, kreeg niets. Ook een hele tijd na de Tweede Wereldoorlog bleven een aantal goederen “op de bon” staan. Zo bleef koffie in Nederland gerantsoeneerd tot 1952.
Rantsoenering is een methode die de gecontroleerde distributie van schaarse goederen of diensten mogelijk maakt. Ze verzekert dat de voorraad van een schaars goed een vooraf bepaalde periode meegaat en dat iedereen er een gelijk deel van ontvangt. Rantsoenering verhindert dat de beperkte voorraad wordt opgekocht door mensen die ze vervolgens hamsteren of tegen woekerprijzen doorverkopen.
Rantsoenering is dus een systeem dat de mechanismen van de vrije markt inperkt – in economische termen gaat het om een kunstmatige beperking van de vraag. Zonder rantsoenering zou de vrije markt er in het geval van voedselschaarste of energieschaarste voor zorgen dat grote groepen mensen verhongeren of doodvriezen, ook al is er in principe genoeg voedsel of energie om iedereen te doen overleven.
Rantsoenering en energieverbruik
Rantsoenering maakte een korte comeback tijdens de oliecrisis van 1973, toen onder meer Nederland benzine op de bon zette (foto hieronder). Hoewel er sindsdien geen olieschaarste meer geweest is, zijn er de jongste vijftien jaar soortgelijke voorstellen ontwikkeld voor de rantsoenering van fossiele brandstoffen. Die introduceren allemaal een kunstmatige olieschaarste door een plafond in te stellen voor het verbruik van energie – een plafond dat vervolgens trapsgewijs wordt verlaagd.
Foto: Wouter Hagens.
Het idee erachter is dat we veel meer kans maken op een succesvolle overgang naar een koolstofarme economie als we het energieverbruik terugschroeven alvorens de realiteit ons daartoe dwingt. Die motivatie houdt steek: ons aanpassen aan een fors lager energieverbruik kost tijd. We hebben een ander soort producten nodig, een andere ruimtelijke ordening, andere transportmiddelen, andere landbouwmethoden, enzovoort. Zoiets gebeurt niet op één dag en als we wachten tot er effectief olieschaarste optreedt, is er geen tijd meer voor.
Hoe werkt vrijwillige rantsoenering?
De eerste stap bij het opzetten van een systeem van vrijwillige rantsoenering is het bepalen van de hoeveelheid energie of CO2 die er het eerste jaar op nationaal niveau door alle energieconsumenten samen verbruikt mag worden. Die hoeveelheid – die overeenkomt met het huidige energieverbruik van een land – wordt omgezet in een totaal aantal quota (waarbij 1 quotum bijvoorbeeld gelijk staat aan 1 kilogram CO2 of 1 joule energie). Die quota worden vervolgens gratis verdeeld onder de bevolking – ieder individu krijgt er evenveel, wat zijn of haar levensstijl ook is.
Elk jaar wordt het totale aantal quota lichtjes verlaagd, zodat ieder individu elk jaar iets minder quota krijgt toebedeeld dan het jaar ervoor. Die trapsgewijze verlaging wordt bij de aanvang van het systeem al vastgelegd: energieconsumenten weten dus hoeveel quota ze over pakweg tien of twintig jaar zullen ontvangen. Dat geeft hen de mogelijkheid om vooruit te denken en maatregelen voor te bereiden.
Eens het systeem op gang is gekomen, is de werking ervan eenvoudig: telkens een consument energie aankoopt (brandstof voor de auto, elektriciteit, gas of stookolie voor thuis) betaalt hij of zij daar niet alleen voor in geld, maar ook in energie-quota. Net zoals tijdens de oorlog zou je met geld alleen geen energie kunnen kopen. Je hebt ook een “bon” nodig (de quota), anders krijg je niets.
Extra geld verdienen met zuinig leven
De vrijwillige rantsoenering van energie verschilt echter op een aantal belangrijke punten van het systeem dat werd toegepast tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Het eerste verschil is dat er aan de individuele energieconsument geen strikt plafond wordt opgelegd.
Bij de rantsoenering tijdens de oorlog was het onmogelijk om op legale wijze meer voedsel of energie te bekomen dan het deel waar je recht op had. Maar in de moderne systemen kan dat wel. Wie meer fossiele brandstoffen wil verbruiken dan hem of haar is toegekend, kan de benodigde extra quota kopen van individuen die niet alle fossiele brandstoffen verbruikten waar ze recht op hadden. Bij het systeem hoort dus een handelsforum waar quota kunnen worden verhandeld tegen de geldende marktprijs.
Dat betekent dat mensen die erg zuinig leven – omdat ze bijvoorbeeld geen auto hebben en in een goed geïsoleerd huis wonen – daar ook geld aan kunnen verdienen. Het betekent ook dat het rijkere deel van de bevolking er nog steeds voor kan kiezen om relatief veel energie te blijven verbruiken – echter, zonder dat het armere deel van de bevolking daar de dupe van wordt. Integendeel zelfs. Aangezien rijke mensen doorgaans meer energie verbruiken dan arme mensen, is er sprake van een herverdeling van de rijkdom.
Gebruiksvriendelijk elektronisch systeem
Het tweede verschil met de rantsoenering uit de oorlog is dat er geen gebruik wordt gemaakt van papieren distributiebonnen. Het systeem werkt elektronisch en vraagt weinig of geen extra handelingen van de energieconsument. Het aantal keren dat consumenten energie kopen, is eerder beperkt. De aankoop van gas en elektriciteit gebeurt hoogstens twaalf keer per jaar, de auto voltanken pakweg twintig keer per jaar. Deze aankopen gebeuren bovendien zelden in cash. Meestal wordt een debet- of kredietkaart gebruikt, of verloopt de betaling automatisch via de bank.
De betaling van energiequota kan dus in principe gelinkt worden aan de bankrekening of de krediet- of debetkaart, al zou ook een tweede kaart gebruikt kunnen worden (met daarop quota in plaats van geld). De bediende in het tankstation zal dan de twee kaarten door een leestoestel halen bij de aankoop van benzine of diesel. De energierekening nakijken en het kopen en verkopen van quota kan gebeuren via de internetverbinding thuis, via de telefoon, via een bankautomaat of aan de balie van de energieleverancier, de bank of het postkantoor. Maar het zou ook automatisch kunnen worden afgehandeld op het eind van de maand. In elk geval lijkt de bank de aangewezen tussenpersoon om de afhandeling van de energiequota te verzorgen.
Britse politici willen rantsoeneren
Een groep Britse parlementsleden stelde vorige week voor om binnen de tien jaar een vrijwillige rantsoenering in te voeren voor het gebruik van fossiele brandstoffen. Ze schuiven daarbij het TEQ-systeem naar voren (“Tradable Energy Quota”), één van de eerste en tot nu toe meest uitgewerkte modellen (het werd in 1996 gepresenteerd door David Fleming, die vorige maand overleed). Het systeem werd in 2008 nog afgeschoten door de Britse overheid, die stelde dat rantsoenering van energie weliswaar potentieel had, maar “zijn tijd te ver vooruit is” en een aantal praktische bezwaren kent. Het nu gepresenteerde rapport is daar een antwoord op en roept de overheid op om het idee met spoed verder te onderzoeken.
Nationaal systeem
Het TEQ-systeem verschilt op een aantal belangrijke punten van een paar soortgelijke modellen van “personal carbon trading” die nadien werden voorgesteld: het is een nationaal systeem (quota kunnen alleen worden verhandeld binnen een land) en het geldt voor alle energieconsumenten (niet alleen burgers maar ook bedrijven en overheidsinstellingen).
De alternatieve systemen zijn meestal alleen gericht op burgers (en brengen bedrijven in een ander systeem onder) en maken ook internationale uitwisseling van quota mogelijk (iets wat ook werd voorgesteld in het kritische rapport van de Britse overheid). Maar die wijzigingen zouden het systeem kapot maken, stelt David Fleming.
Volgens de bedenker van het TEQ-model is het essentieel dat het systeem op nationaal niveau werkt en alle energieconsumenten verzamelt. Als er ook op internationale schaal quota zouden kunnen worden uitgewisseld, dan dreigt er simpelweg een geldstroom op gang komen van rijke landen met een hoog energieverbruik naar arme landen met een laag energieverbruik, zoals dat nu het geval is met de Europese emissiehandel. Sinds de toetreding van de oostbloklanden ontstond er immers een overschot aan landen waar grote energieverbruikers hun emissies makkelijk kwijt konden raken, zodat de prijs van een ton CO2 bijna tot nul daalde. De stimulans om zelf energie te besparen verdwijnt dan, want het is veel goedkoper om emissierechten te kopen.
Staalindustrie
In het TEQ-systeem kan elk land kan naar eigen believen het aantal quota bepalen alnaargelang de nationale situatie en het nationale belang. België zit bijvoorbeeld met een energie-intensieve staalindustrie, waarmee bij het opstellen van de quota rekening kan worden gehouden. Het eerste jaar zal de staalindustrie genoeg quota kunnen verkrijgen om het huidige energieverbruik te dekken. Het jaar daarop zal ze het met iets minder moeten doen, maar die te leveren inspanning is gelijk aan de inspanning die alle andere ondernemingen en individuele burgers moeten leveren. Het voordeel van het TEQ-systeem, zo stelt de bedenker, is dat er op relatief kleine schaal een gemeenschappelijk doel wordt opgesteld waar iedereen zich in kan vinden omdat het eerlijk is.
Foto: Jan Mehlich.
Het TEQ-model is bovendien complementair aan reeds bestaande internationale modellen en verdragen: het is in essentie een middel waarmee individuele landen de doelen kunnen behalen die ze op internationaal niveau hebben afgesproken. Dankzij het nationale karakter kan het model mits een paar wijzigingen van de software ook dienst doen als een eerlijk verdelingsinstrument als er vroeger dan verwacht een effectieve schaarste aan energiebronnen optreedt, bijvoorbeeld door extreme weersomstandigheden of door geopolitieke conflicten.
Ingebedde energie
Even belangrijk is dat het model alle energieconsumenten verzamelt. Als er een systeem zou worden opgezet voor individuele consumenten en een systeem voor bedrijven, dan zouden er ook verschillende marktprijzen voor quota ontstaan. Dat leidt tot verwarring en complicaties (wat bijvoorbeeld met het energieverbruik van een auto die zowel privé als voor het werk wordt gebruikt?), maakt het systeem ingewikkelder en opent de deur naar grootschalige fraude.
Bovendien zou zo’n model ook geen rekening kunnen houden met de ingebedde energie van producten en diensten – de energie die het kost om producten te produceren en diensten te leveren. Dat doet het TEQ-model wel, op een erg eenvoudige manier. De consument verbruikt uiteraard meer energie dan de energie die hij of zij bij het tankstation en de elektriciteit- en gasmaatschappij koopt.
Het is echter niet nodig om ook voor de ingebedde energie van producten quota te betalen, omdat de producent van die producten dat al doet. Die producent zal die extra kost vervolgens doorrekenen aan de consument. Op die manier wordt de ingebedde energie van producten (en diensten) onrechtstreeks mee in het systeem vervat – zonder dat er een ingewikkeld administratief systeem nodig is voor het berekenen ervan. Ook de ingebedde energie van de energiebron zelf (bijvoorbeeld de energie die het kost om olie te ontginnen en te bewerken) zit mee in het model vervat. De energieleverancier die de energiequota van de consument ontvangt, heeft die nodig om zelf primaire energie aan te kopen.
Verdeling van de quota
Uiteraard heeft een groot bedrijf of een overheidsinstelling een veel hoger energieverbruik dan een individuele consument. De quota worden dus anders verdeeld. In het Engelse voorstel zou 40 procent van de quota gratis verdeeld worden onder particulieren, waarbij elk hoofd van de bevolking precies evenveel krijgt (de Engelse huishoudens zijn goed voor 40 procent van de nationale CO2-uitstoot, inclusief energieverbruik thuis en onderweg). Alleen wie kinderen heeft, krijgt iets meer (tot ze meerderjarig zijn en zelf quota krijgen toegewezen).
De rest van de quota (zestig procent in het Engelse voorstel) is bedoeld voor bedrijven en overheidsinstellingen, en wordt openbaar geveild – een systeem dat vergelijkbaar is met de verkoop van schatkistcertificaten en overheidsobligaties. De “tweedehandsmarkt” in quota staat open voor zowel individuele energieconsumenten, bedrijven en overheidsinstellingen. Er is dus slechts één marktprijs voor energiequota. Die prijs meet ook de vooruitgang die geboekt wordt: hoe lager de prijs, hoe succesvoller energieverbruikers zich aan de nieuwe realiteit hebben aangepast (tegenovergesteld aan de Europese emissiehandel dus). Individueel en collectief belang lopen samen: als een individu een maatregel neemt in zijn of haar eigen belang, is dat ook goed voor de hele gemeenschap.
Geen uitzonderingen
Hoewel het TEQ-systeem een eerlijke verdeling van de beschikbare energie garandeert, wil dat nog niet zeggen dat iedereen er laaiend enthousiast over zal zijn. Ten eerste wordt energie wel degelijk duurder, zelfs voor wie geen auto heeft en in een onverwarmd passiefhuis woont. Het doorrekenen van de ingebedde energie in producten en diensten zal namelijk alles – van vliegreizen tot fietsen – een stuk duurder maken. Bovendien is het voor sommige mensen veel makkelijker om zich aan de nieuwe realiteit aan te passen dan voor anderen. Voor iemand die naar zijn of haar werk wandelt, zal het veel eenvoudiger zijn om binnen de toebeelde quota te blijven dan voor iemand die elke dag 200 kilometer met de auto aflegt.
Foto: Bundesarchiv.
Dat lijkt niet eerlijk, maar toch is het van essentieel belang dat iedereen evenveel quota krijgt toegewezen. Als er uitzonderingen zouden worden gemaakt omwille van iemands specifieke situatie valt het hele model in het water. Het punt is nu juist dat de beperkte hoeveelheid quota tot een gedragsverandering moet leiden. De man of vrouw die elke dag 200 kilometer naar het werk aflegt, zal dus een alternatief moeten verzinnen: verhuizen, van werk veranderen of het openbaar vervoer nemen, bijvoorbeeld. Maar het spreekt natuurlijk voor zich dat iemands levensstijl zal bepalen of die het TEQ-systeem wel of niet ziet zitten. De Low Impact Man zal er enthousiaster over zijn dan Al Gore, bijvoorbeeld.
Ingrijpend
Wellicht heeft de Britse overheid gelijk als ze stelt dat de tijd nog niet rijp is voor een ingrijpend systeem zoals vrijwillige rantsoenering van energie. Er is momenteel geen tekort aan fossiele brandstoffen. Maar waarschijnlijk hebben ook de parlementsleden die aandringen op een snelle invoering ervan overschot van gelijk: een systeem van rantsoenering wordt best ingevoerd alvorens er een effectieve schaarste optreedt.
Hogere energieprijzen zijn vanuit sociaal oogpunt onwenselijk, maar ze kunnen er niettemin komen zonder dat we er zelf voor kiezen – als de winning van fossiele brandstoffen om een of andere reden onder druk komt te staan. Die prijsstijging kunnen we niet controleren. Ze kan dus erg bruusk verlopen, zonder dat we tijd hebben om ons aan te passen. Als de energieprijs op een paar weken tijd verdrievoudigt, dan kunnen we niet zomaar van auto, werk of woonplaats veranderen.
Concurrentiepositie
In essentie gaat het hier om het afwegen van de voor- en nadelen op lange en op korte termijn. Een land dat als eerste een vrijwillige nationale rantsoenering van energie invoert, schaadt wellicht zijn internationale concurrentiepositie op korte termijn. Energie-intensieve bedrijven verhuizen mogelijk naar een buurland waar geen rantsoenering wordt toegepast.
Foto: Library of Congress.
Op lange termijn kan dat land zijn concurrentiepositie echter versterken, net zoals de bedrijven die er gevestigd zijn. Ten eerste zijn de energieconsumenten (burgers en bedrijven) beter voorbereid als er een effectieve energieschaarste optreedt, omdat ze hun levensstijl en productiemethoden hebben aangepast. Ten tweede kan de kennis en de technologie die daarvan het resultaat is, vervolgens worden uitgevoerd naar de landen die niet voor rantsoenering kozen maar nu evengoed met fors hogere energieprijzen te kampen hebben.
Onduidelijkheid
Tot slot: de beschikbare informatie over het TEQ-systeem roept nog heel wat vragen op. Bijvoorbeeld: hoe pas je de luchtvaart en de scheepvaart mee in het model? Wie een vlucht zou boeken bij een Belgische luchtvaartmaatschappij zou daarvoor quota moeten betalen, maar wie op een vliegtuig van Iberia of British Airlines stapt, zou dat niet moeten doen omdat die bedrijven niet mee in het nationale systeem vervat zitten. Ander voorbeeld: een energieproducent heeft de quota die hij van de consument ontvangt nodig om zelf energie aan te kopen. Maar wat als die energie in het buitenland wordt aangekocht, wat zeer waarschijnlijk is?
Het TEQ-systeem is – mijns inziens – ook te negatief over het alternatief, het heffen van een energie- of CO2-taks. Zo wordt bijvoorbeeld gesteld dat een energie- of CO2-taks in tegenstelling tot een geplande en gefaseerde rantsoenering geen doel op lange termijn kan duidelijk maken. Maar dat kan natuurlijk wel, door die taks jaarlijks licht te laten stijgen en die evolutie op voorhand op een soortgelijke (maar omgekeerde) grafiek uit te tekenen. Conclusie: rantsoenering van energie is een interessant idee, maar er is meer onderzoek nodig – en dat is precies waar de parlmentsleden om vroegen.
Kris De Decker
Er is een boek verschenen over het TEQ-systeem, dat zowel in het Engels (“Energy and the common purpose“) als in het Nederlands (“Energieslank leven met klimaatdukaten“) gratis te downloaden is. De TEQ-website vind je hier. Meer foto’s van distributiebonnen hier.
——————————————————————————————————–
Hoe produceer je hout zonder bomen om te hakken?
——————————————————————————————————–
|
// http://pagead2.googlesyndication.com/pagead/show_ads.js |






Plaats een reactie